28 oktober 1979, de Romeinse derby staat klaar voor de aftrap, maar het Romeinse voetbal verloor toen al zijn onschuld.
Eén uur voor de aftrap wordt Lazio-fan Vincenzo Paparelli aan een oog geraakt door een vuurpijl afgeschoten door een amper 18-jarige hooligan uit de Curva Sud van de AS Roma-supporters.
Met zware verwondingen wordt Vincenzo Paparelli afgevoerd naar het ziekenhuis, maar hulp kan niet meer baten.
Ter nagedachtenis aan Vincenzo Paparelli, schreef Massimiliano Governi ( Gazzetta dello Sport), in oktober 1999 dit eerbetoon :
“Mijn naam is Vincenzo Paparelli, en ik stierf op 28 oktober 1979. Misschien is er iemand die me zich nog herinnert .
Ik was een man van 33 jaar, gedood in het Olympisch stadion door een vuurpijl afgevuurd door een Roma-supporter.
Ik at net een broodje in de Curva Nord, toen ik geraakt werd. Mijn vrouw Wanda probeerde nog de ijzeren buis uit mijn linkeroog te halen, maar als de fakkel brandde nog, brandend in haar handen.
De arts die me met de eerste hulp hielp, had dit nooit eerder gezien, zo’n ernstige wonde, zelfs niet in oorlog.
De volgende dag, hadden alle kranten een foto gepubliceerd van een maand eerder, waar ik en mijn vrouw in een restaurant zaten. Alleen het dagblad ‘Il Tempo’ publiceerde een foto waarop ik doodbloedend op de grond lag, met mijn linker oogkas leeg. Ik was het tweede slachtoffer van voetbalgeweld in Italië, eerst was er een Salernitana supporter die stierf in 1963 als gevolg van rellen op de tribunes met supporters van Potenza.
In het Santo Spirito ziekenhuis waar ik dood lag, kreeg ik eerst bezoek van Franco Carraro ( voorzitter van de CONI).
Toen mijn schoonbroer mijn naam op de radio hoorde, dacht hij eerst dat ze over iemand anders aan het praten waren, iemand anders met dezelfde naam. Maar vlug kreeg mijn schoonbroer een groots schuldgevoel, want ik leende net zijn seizoenskaart voor deze wedstrijd, en ik zat op zijn plaats en niet hij.
Mijn vrouw hield mijn hand eeuwig stevig vast en bleef bidden dat ik niet zou sterven. Helaas was alle hulp te laat, en begon ze te schreeuwen.
Daags erna verscheen in alle kranten, foto’s van haar naast haar moeder, die haar probeerde te troosten in haar armen. Maar Wanda had een vermoeide en hol gezicht van ellende, en dan er is dat verschrikkelijke blik in haar ogen.
Ik verscheen in de kranten, en werd omschreven als een normale en rustige man met een passie, die voor Lazio. Andere kranten hadden over mijn werkplaats, die ik samen met mijn broer uitbaatte, en over mijn leven in de Romeinse wijk Mazzalupi, vlak aan de Tiber. Iemand schreef dan dat ik had een kleurentelevisie op krediet gekocht, en dat mijn enige luxe een tweedehands BMW was, die ik steeds bewaarde in een garage en polijste als een spiegel.
Na mijn dood, belde Lazio kapitein Pino Wilson mijn vrouw op, om zijn medeleven te delen. Rome’s burgemeester Petroselli was er ook en bood aan om de begrafeniskosten te betalen en een maatschappelijk werker ter beschikking te stellen van mijn familie.
Lazio speler Lionello Manfredonia bezocht ook mijn familie en gaf mijn jongste zoon zijn trui met het nummer vijf erop.
De hele ploeg Lazio was aanwezig bij mijn begrafenis, ook coach Bob Lovati en president Lenzini. De Roma-spelers waren er niet, zij waren op weg naar Potenza voor de Coppa Italia, dus zonden ze maar de beloften van de Primavera uit.
Zo’n duizend mensen namen deel aan de begrafenis ceremonie en die dag werd uitgeroepen tot dag van rouw in heel Rome.
Later zou de ‘Luciano Re Cecconi Fonds’ mij een miljoen lire schenken aan mijn familie. De regionale Lazio raad schonk een bedrag van vijf miljoen lire als een teken van solidariteit. En van S.S. Lazio kreeg ik een herinneringsplakket in de Curva Nord.
Mijn broer Angelo stelde voor om een wedstrijd tussen Lazio en Roma-spelers te spelen, maar met gemengde teams, maar uiteindelijk kwam er niets van. Op sommige dagen was ik het onderwerp van menig verhitte discussies over geweld in en rond de voetbalstadions. De burgemeester van Rome benadruktte dat iedereen moest nadenken over deze tragedie en dat dit moest besproken worden binnen alle sportclubs en in alle scholen.
Iemand stelde voor om met een gesloten tv-circuit alle gewelddadige supporters op te sporen en te identificeren.
Het hoofd van de scheidsrechters, Giulio Campanati, vroeg om te stoppen met ‘la moviola’, het gebruik van slow-motion beelden bij voetbalwedstrijden op tv.
Tijdens de volgende maanden veranderde veel rond de velden : geen vlaggenmasten, of drums en zelfs geen banners met oorlogszuchtige namen. Alles werd verboden in het stadion, de menigte moest dan maar hun team aanmoedigen met stem en handen.
Mijn naam werd zowel geëerd en belachelijk gemaakt door Lazio en Roma-fans. De dag van vandaag vindt u nog inscripties op de muren van de stad met de tekst “Paparell zal gewroken worden”, of “Paparelli zullen we niet vergeten”, of ook “10, 100, 1000 Paparelli”.
De afgelopen jaren haal ik alleen nog de kranten als er een nieuw misdrijf is gepleegd in het stadion.
Op mijn 5e verjaardag van mijn dood, kreeg ik een hulde van de Lazio-fans voor de wedstrijd tegen Cremonese. Langs de Tribuna Tevere, lag een groots spandoek met de woorden “Vincenzo leeft”, terwijl de Curva “’28 oktober, de nationale dag van rouw ” scandeerden.
Op mijn 10e verjaardag werd de “Lazio Club Monte Nuovo Spaccato, Vincenzo Paparelli ” ingehuldigd.
De fans in de Curva Nord herdenken nog steeds mijn verjaardag, maar de laatste jaren is het vervallen tot stilte.
De “Vincenzo Paparelli voetbaltoernooi” bereikte enkel haar derde editie, en werd stopgezet wegens gebrek aan fondsen.
Met de renovatie van het Olympisch stadion voor het WK Italia 9o, werd alles uitgewist en behoorde ik eeuwig tot het verleden. Bij het zoeken in de archieven van het dagblad “Il Messaggero”, blijkt dat de laatste keer mijn naam werd vermeld op 5 februari 1995, toen met een kort artikel over mijn moordenaar.
Mijn moordenaar was Giovanni Fiorillo, hij was achttien jaar en was een werkloze schilder. Direct na de moord verdween hij en leidde hij een leven als vluchteling. Iemand beweerde hem te zien in Pescara, iemand anders in Brescia, dan nog een andere zag hem in Frosinone.
Na veertien maanden op de vlucht, keerde hij terug naar Rome. In 1987 werd hij veroordeeld tot doodslag door de rechtbank, hij kreeg een straf van zes jaar en tien maanden voor het lanceren van de projectiel. Zijn medeplichtige companen kregen elk vier jaar en zes maanden, wegens het binnensmokkelen van die vuurpijl.
Tijdens zijn vlucht in in Italië en Zwitserland, belde Giovanni Fiorillo bijna dagelijks naar mijn broer Angelo. Dit om steeds vergiffenis te vragen en te zweren dat hij niet van plan was om iemand te doden die dag in het stadion.
Hij was een jongen zoals vele anderen, hij woonde bij de Piazza Vittorio, en was gek van AS Roma.
Zijn moeder werkte op de markt, zijn vader als een monteur. Het waren gewone mensen, net als ik.
Het artikel in de krant vermeldde dat Giovanni Fiorillo was overleden op 24 maart 1993, misschien door een overdosis, misschien door een ernstige ziekte.
Mijn broer Angelo had hem vergeven, zoals ook mijn vrouw en ook mijn zonen.
Eén ding is zeker, die jongen hed geen geluk, net als ik.
Mijn naam is Vincenzo Paparelli, ik stierf op 28 oktober 1979. Misschien is er iemand die me nog herinnert.”